‘Global dimming’ had bij ons vooral invloed op de winters
We stipten een tijdje geleden op deze site al een onderzoek aan waarin werd gesteld dat het schoner worden van de lucht op ons deel van het Noordelijk Halfrond niet alleen tot meer orkanen, maar ook tot een afname van het aantal koude winters leidt. Eerder in de geschiedenis zorgde vieze lucht er juist voor dat onze winters kouder werden.Is de toename van het aantal orkanen terug te voeren op het warmer worden van het zeewater door de extra zonneschijn die we in het weer van tegenwoordig hebben, het afnemen van het aantal koude winters nu zou met het sterker worden van de straalstroom te maken kunnen hebben, door een toenemende temperatuurgradiënt tussen ons deel van de wereld en de noordpool. Hogedrukgebieden boven Scandinavië maken daardoor minder kans. Dat laatste lijkt te kloppen. Het gebeurt in de winter vrijwel nooit meer dat we langere tijd met een stabiel Scandinavisch hogedrukgebied te maken hebben.
De invloed van vieze en schone lucht
Of we het effect van eerst de vieze en nu veel schonere lucht ook in het klimaat van Nederland kunnen terugvinden, hebben we bij Weer.nl uitgezocht. We hebben daarvoor de Centraal Nederland Temperatuur (CNT) als uitgangspunt genomen, een gehomogeniseerde reeks van maandgemiddelde temperaturen sinds 1706, opgebouwd als het gemiddelde van gehomogeniseerde temperatuurreeksen van meerdere waarnemingsstations in Nederland. Het is één van de langste temperatuurreeksen ter wereld.
Het interessante, als je de CNT analyseert, is dat de gemiddelde temperaturen in de Nederlandse winters en zomers lange tijd een leven, onafhankelijk van elkaar lijken te hebben gehad. Bekijken we de reeks voor de wintermaanden, dan vinden we vanaf 1706 twee keer een dip in de temperaturen. De eerste valt aan het begin van de 19e eeuw. December bereikt zijn laagste punt al tijdens de klimaatperiode van 1781 tot en met 1810, met een gemiddelde temperatuur van 1,5 graden. Januari en februari volgen wat later, in de klimaatperiode van 1801 tot en met 1830. Dan staat de gemiddelde januaritemperatuur op 0,0 (!) graden, februari heeft een gemiddelde temperatuur van 1,9 graden.
Eerste piek wintertemperaturen
Vervolgens beginnen de wintertemperaturen (flink) te stijgen. December piekt voor de eerste keer in de klimaatperiode van 1891 tot en met 1921 met 3,1 graden, januari volgt in de periode van 1911 tot en met 1940 met 2,5 graden. Februari haalt diezelfde klimaatperiode een gemiddelde temperatuur van 2,7 graden, maar steeg in de klimaatperiode van 1861 tot en met 1890 al eens tot gemiddeld 3,0 graden. In januari kwam er in 110 jaar tijd dus 2,5 graden bij, In december was het verschil met 1,6 graden, ook in 110 jaar tijd, wat minder groot. In februari kwam er eerst in 60 jaar tijd 1,1 graden bij. Daarna daalde het gemiddelde weer iets tot rond 2,6 graden, om daar vervolgens langere tijd op te blijven.
Terwijl de gemiddelden in de wintermaanden nogal schommelden, werden de zomermaanden geleidelijk kouder, al ging dat heel langzaam. Alleen in de junimaand zien we een dubbele dip, van 14,3 graden in de klimaatperiode van 1791 tot en met 1820 en van 14,4 graden in de periode van 1901 tot en met 1930. De andere twee zomermaanden dipten allebei in de klimaatperiode van 1901 tot en met 1930. Juli deed dat met een gemiddelde temperatuur van 16,2 graden en augustus met een gemiddelde van 15,6 graden.
Koud Noordzeewater
Voor juli betekende dit een daling met 0,8 graden in 50 jaar tijd, sinds een eerdere piek van 17,0 graden in de klimaatperiode van 1851 tot en met 1880. Augustus koelde in diezelfde periode met 1,2 graden af en juni met 1,1 graden. Dat de zomers nog lange tijd wat afkoelden, heeft mogelijk met het effect van het relatief koude Noordzeewater te maken gehad, dat nog lange tijd na-ijlde. In de herfstmaanden september en oktober zag je een vergelijkbare daling, maar in maart, april, mei en november gebeurde niet zoveel. Ook de gemiddelde jaartemperaturen waren met rond 9 graden constant.
Vervolgens zien we de winter kouder worden, terwijl de andere seizoenen (langzaam) beginnen op te warmen. De daling in de winter komt voor rekening van de maanden januari en februari, want de decembertemperatuur blijft constant. Januari daalt naar 1,4 graden in de klimaatperiode van 1941 tot en met 1970, iets meer dan een graad onder het eerdere maximum van 2,5 graden in 1911-1940. Februari komt in dezelfde periode op 2,0 graden uit, 0,7 graden lager dan in 1911-1940. In dezelfde tijd worden de zomermaanden 0,5 tot 0,8 graden warmer. Ook de jaartemperatuur stijgt iets, van 8,9 tot 9,2 graden.
Sinds halverwege vorige eeuw hard omhoog
In de klimaatperioden vanaf 1951-1980 zien we de temperaturen in alle maanden (hard) omhoog gaan. Alle maanden bereiken een nieuwe piek in de periode van 1991 tot 2020. Augustus is de maand die de grootste groei te zien geeft. Sinds het laatste minimum van 15,6 graden in de klimaatperiode van 1901-1930 is de gemiddelde temperatuur maar liefst 2,3 graden gestegen, tot 17,9 graden nu. Daarna volgen januari met een stijging van 2,2 graden en april, juli en november met een stijging van 2,1 graden. De maand mei doet het met een stijging van gemiddeld 1,3 graden deze eeuw het rustigste aan. De jaartemperatuur is sinds de eerste klimaatperiode van de vorige eeuw met 1,6 graden gestegen.
Wat we zien is dat de klimaatverandering in alle maanden vanaf globaal de tweede helft van de vorige eeuw (waarschijnlijk de tweede helft van de jaren zestig) de bovenliggende factor is geworden. Daarvoor was de zomertemperatuur lange tijd min of meer stabiel, om aan het begin van de vorige eeuw tijdelijk even iets te dippen.
Effect ‘global dimming’
De winters werden, na hun eerste dip aan het begin van de 19e eeuw, steeds iets warmer om in de klimaatperiode van 1911-1940 voor het eerst te pieken. Terwijl de zomers in de klimaatperioden daarna langzaam warmer werden, gingen de wintertemperaturen juist weer omlaag. Dit kan het effect van ‘global dimming’ zijn geweest, door het excessieve gebruik van fossiele brandstoffen (onder meer steenkool) in die periode. Er zat zoveel roet in de lucht dat de temperaturen er vooral in de wintermaanden onder leden (waarschijnlijk door de veel lagere zonnestand gedurende de wintermaanden en de grotere hoek waaronder de zon dan op het aardoppervlak schijnt). In de zomers was het effect van global dimming eigenlijk niet te zien. Dan staat de zon veel rechter boven het aardoppervlak.
Er kwamen enkele zeer koude winters voor, zoals de Oorlogswinters in de periode van 1940 tot en met 1942, de winter van 1947 en de winters van 1956 en 1963. Omdat de verschillen met normaal tijdens die winters vooral in de maanden januari en februari vaak erg groot waren, zijn de veranderingen ten oprichtte van de periode daarvoor ook wat uitvergroot. Inmiddels zijn al die koude winters weer uit de normalen verdwenen.
In ieder seizoen snelle stijgers
Vanaf het moment dat de klimaatverandering de overhand krijgt, zien we de temperaturen over de hele linie stijgen. Verassend genoeg wint de augustusmaand het dan, nog voor januari en de maanden april, juli en november. Opmerkelijk is ook dat we vanuit ieder seizoen snelle stijgers tegenkomen. De kalmste maand is mei en hoort bij de lente. Daarna doet september het als eerste herfstmaand het rustigste aan.
Kijk je naar het verschil over de hele periode sinds 1706 dan is januari de maand die sinds zijn laagste punt het meeste is opgewarmd, namelijk 3,6 graden. Daarna volgen maart met 3,1 graden en december met 2,7 graden. September is de maand met het kleinste verschil van 1,4 graden, gevolgd door oktober met 1,6 graden en mei met 1,8 graden. De jaartemperatuur van nu ligt 1,9 graden boven het laagste punt sinds 1706.
‘Global dimming’ beïnvloedde vooral de winters
Al met al kunnen we dus stellen dat temperatuurbewegingen van alle tijden zijn, maar dat het sinds halverwege vorige eeuw door klimaatverandering wel erg hard gaat. Maar ook dat ‘global dimming’ in Nederland voornamelijk (en tijdelijk) invloed op de wintertemperaturen lijkt te hebben gehad. Die invloed is inmiddels verdwenen. Nu is het de schonere lucht die het optreden van koudere winters mogelijk tegenwerkt.
Als laatste zien we dat er sinds halverwege vorige eeuw in elk seizoen maanden zijn die snel warmer worden, al wint januari dik als je over de hele periode van 3 eeuwen kijkt. Ook lijkt het erop dat de winter het jaargetijde is dat in die tijd het meest is opgewarmd, gevolgd door de lente, de zomer en de herfst. September is de maand die het minst beweegt.
Met dank aan Jordi Huirne en Grieta Spannenburg.