Klimaatverandering: zomers steeds extremer?
Uit onderzoek van Weer.nl blijkt dat de wintermaanden steeds minder extreem worden. Het verschil tussen de koudste en warmste wintermaanden neemt af en dat komt omdat tegenwoordig vrijwel alleen nog (zeer) zachte wintermaanden voorkomen en strenge winters niet meer mogelijk zijn. Deze keer onderzoeken we hoe dat zit met de zomermaanden. Worden de zomers juist steeds extremer met hoge uitschieters of nemen de verschillen juist af door het ontbreken van koele maanden?In dit onderzoek kijken we naar de historische klimaatreeks van het KNMI. Deze begint in 1706, dus we kunnen ruim drie eeuwen terugkijken. Daarbij vergelijken we de zomermaanden met het doorlopend langjarig gemiddelde van de 30 jaar. Zo wordt bijvoorbeeld de zomer van 2011 met de periode 1981-2010 vergeleken, maar de zomer van 1891 met de periode 1861-1890. In het vorige artikel werd besloten dat de maanden april t/m september als zomermaanden gelden.
Zomermaanden nooit extreem koel
In het algemeen zijn de zomermaanden wat negatieve uitschieters betreft minder uitgesproken dan de wintermaanden. Daarmee bedoelen we dat de afwijking tegenover ‘normaal’ relatief klein is. Wintermaanden waren in het verleden soms 6 tot 9 graden kouder dan normaal. Bij de zomermaanden is dit niet mogelijk, omdat het water van de Noordzee dan relatief warm is. En juist de winden vanaf de Noordzee brengen in de zomermaanden de laagste temperaturen met zich mee.
In juli moeten we terug naar het jaar 1907 voor de grootste negatieve afwijking, de maand was toen 3,1 graden te koud. Ook september 1912 was 3,1 graden te koud. Augustus 1864 was 2,3 graden koeler dan normaal en een grotere afwijking naar beneden is er nooit geweest in de augustusmaand. In mei en april zijn in het verleden wel eens wat grotere negatieve uitschieters geweest, maar deze zijn niet te vergelijken met de wintermaanden.
Hete uitschieters komen vaker voor?
Opvallend is dat zeer grote warme uitschieters ook niet voorkomen in de zomermaanden, al is het verschil nu tussen de winter- en zomermaanden kleiner. De uitzonderlijk warme augustus 1997 was 3,8 graden warmer dan normaal. September 2006 was 3,7 graden te warm en voor juni moet worden gekeken naar 1858, toen het 3,5 graden warmer dan normaal was. Juli vormt overigens een uitzondering, want de snikhete juli 2006 zorgde voor een afwijking van 4,9 graden boven de norm. Hete zuidenwinden wisten toen van geen wijken. April 2007 was 4,8 graden te warm en zat daar maar net iets onder. Ter vergelijking: in december en januari zijn afwijkingen van circa 6 graden voorgekomen.
Zomermaanden wijken dus minder af van de norm, maar opvallend is wel dat de grootste warme uitschieters vrijwel allemaal in de laatste 30 jaar voorkwamen. Dit geldt niet voor mei, want de grootste positieve afwijking had mei 1889, deze maand was 4,4 graden te warm. Ook juni is de afgelopen jaren niet extreem warm geweest. De grootste positieve afwijking vinden we een kleine twee eeuwen terug.
Steeds minder koude uitschieters
Het is nu interessant om net als voor de wintermaanden ook bij de zomermaanden te kijken naar de extremen. Hoe groot is het verschil tussen de koudste en warmste zomermaanden (ten opzichte van de toen geldende normaal) en zien we een trend nu het klimaat verandert?
De volgende grafiek laat de afwijking zien van de zomermaanden ten opzichte van het langjarig gemiddelde van de 30 jaar daarvoor. Je ziet in één oogopslag dat zomermaanden die 3 graden te koud of te warm verlopen, zelden voorkomen. Sinds de koude juni van 1923, die 3,4 graden te koud verliep, is een zomermaand nooit meer 3 graden te koud geweest. Dat is opmerkelijk, want in de eeuwen daarvoor kwamen deze afwijkingen nog voor.
De positieve afwijkingen van ruim 3 graden zijn terug van weggeweest. In de 18e en 19e eeuw kwamen ze af en toe voor, maar in de 20e eeuw waren extreem warme zomermaanden schaars. Vanaf de jaren 70 kwam daar verandering in en vanaf de jaren 90 kregen we zelfs met enige regelmaat een zomermaand voorgeschoteld die meer dan 3 graden warmer was dan de norm. Sowieso zijn de meeste zomermaanden tegenwoordig flink warmer dan gemiddeld, terwijl het aantal koude en warme maanden tot eind jaren 80 ongeveer gelijk was.
Zomers extremer of niet?
De positieve afwijking wordt dus extremer, maar tegelijkertijd nemen de negatieve afwijkingen in de zomermaanden af. Het is nu interessant om te kijken naar het verschil tussen de grootste negatieve en positieve afwijking. In de 18e eeuw was de afwijking in mei 1740 -4,9 graden en in juli 1783 3,7 graden. Dit geeft een verschil van 8,6 graden. In de 19e eeuw was de afwijking meerdere maanden -3,0 graden tegen 4,4 graden in mei 1889. Het verschil was toen met 7,4 graden wat kleiner. In de vorige eeuw, tot eind jaren 80, was juni 1923 de maand met de grootste negatieve afwijking, namelijk 3,4 graden. De hete augustus van 1975 en juli 1983 waren 3,5 graden te warm. Het verschil in de vorige eeuw was dus iets kleiner met 6,9 graden.
De vraag is nu, hoe is het gegaan sinds de klimaatopwarming vanaf het jaar 1988? Juni 1991 had de grootste negatieve afwijking en was 2,5 graden te koud. De snikhete juli 2006 was maar liefst 4,9 graden te warm. Dit is een verschil van 7,4 graden. Daarmee is het verschil tussen de afwijkingen weer wat groter geworden, maar echt een trend lijkt er niet in te zitten. Maar, we kijken nu naar losse maanden en daar zitten altijd extreme uitschieters bij. Hoe zit het als je naar het hele zomerhalfjaar kijkt? Zien we dan wel een trend naar een minder extreem klimaat net zoals bij de wintermaanden?
Zomerhalfjaar deze eeuw slechts 2 keer te koud
Koele zomers komen eigenlijk niet meer voor in het huidige klimaat en dat zien we in de volgende grafiek goed terug. In deze grafiek zijn de maanden april t/m september samengepakt en afgewogen tegen de toen geldende norm. Alleen 2013 en 2015 verliepen afgelopen 20 jaar een fractie te koud. De zomerhalfjaren van 2006 en 2018 verliepen maar liefst 2 graden te warm, net als het zomerhalfjaar van 1868. Een record was dat niet, de legendarische en lange zomer van 1947 was 2,2 graden te warm.
De laatste zeer koude zomer was die van 1962. Toen verliep de periode april-september 1,4 graden te koud. Zo’n afwijking hadden we sinds 1860 niet meer gehad in ons land. Nog kouder waren de zomerhalfjaren van 1805 en 1799 met een afwijking van respectievelijk -1,9 en -1,7 graden. Verder had 1742 een afwijking van -1,8 graden. De eerder genoemde recordkoude zomer van 1740 had een afwijking van -2,3 graden.
Golfbeweging verdwijnt door afnemen westenwinden
Bij het winterhalfjaar zagen we afwijkingen tussen -3,3 en 3,1 graden. Bij het zomerhalfjaar is deze afwijking met -2,3 en +2,2 graden dus iets kleiner. Verder zagen we dat bij het winterhalfjaar het aantal relatief koude en warme jaren vrijwel evenredig was verdeeld, tot de opwarming van het klimaat eind jaren 80 van de vorige eeuw. Ook zie je clusters met koudere jaren, soms in of vlak na een zonnevlekminimum. Bij het zomerhalfjaar is dit beeld anders, hier zien we een golvend patroon. Tientallen jaren verliepen relatief warm en vervolgens keerde dit beeld om en om. Dit heeft te maken met de zonaliteit in die jaren. Bij een zonale stroming waait de wind vooral uit een westelijke richting in de zomermaanden en mag je wisselvallig en vrij koel weer verwachten, iets wat ook thuishoort in ons gematigde zeeklimaat. In jaren met een meridionale stroming wijkt het patroon af en hebben we meer zuidenwinden die soms extreem (warm) weer veroorzaken.
Overigens is van dit patroon nu nog maar weinig over, want sinds eind jaren 80 is vrijwel ieder zomerhalfjaar (extreem) warm, terwijl we gezien de trend juist een duikeling zouden verwachten afgelopen jaren. Het lijkt er dus op dat de westenwinden die koele en natte zomers brengen, uit ons klimaat zijn verdwenen. Dat zou eveneens betekenen dat de zomers minder extreem worden. Alleen de warme uitschieters (die er vroeger ook al waren) houd je over, terwijl de koude uitschieters verdwijnen.
Dus óók de zomers steeds ‘saaier’…
We nemen de proef op de som. In de 18e eeuw was het warmste zomerhalfjaar 1,9 graden te warm en het koudste zomerhalfjaar 2,3 graden te koud, een verschil van 4,2 graden. In de 19e eeuw was dit verschil met -1,9 en 2,0 iets kleiner met 3,9 graden. In de vorige eeuw nam het verschil verder af met -1,4 tot 2,2 en dat maakt een verschil van 3,6 graden. Sinds 1988, de ‘klimaatsprong’, is dit verschil fors afgenomen met -0,2 tot 2,0 en dat is nog maar een verschil van 2,2 graden! Daarbij moet wel worden gezegd dat deze laatste periode nog relatief kort is. Toch lijkt komende decennia een uitschieter naar -1 graad zeer onwaarschijnlijk, zelfs met het opwarmen van de normaal.
Terwijl we eerder al zagen dat de winters steeds minder extreem worden (door het verdwijnen van strenge winters) zien we dus precies hetzelfde gebeuren voor de zomers, omdat de koele en natte westelijke winden ook als sneeuw voor de zon verdwijnen. Dat we deze trend niet zien voor de losse zomermaanden, komt omdat we naast talrijke extreem warme zomermaanden ook nog enkele opvallend koude maanden hebben gehad en deze houden het verschil (7,4 graden) groot. Maar deze paar koude uitschieters worden in het huidige klimaat gecompenseerd door zeer veel warme maanden, waardoor je deze koude uitschieters over een periode van 6 zomermaanden niet of nauwelijks meer terug ziet. Langdurige koele zomers komen dus net als de strenge winters niet meer voor.
Verandering stromingspatroon mede oorzaak van saaier worden klimaat
Dat ons klimaat steeds meer op dat van Zuidwest-Frankrijk begint te lijken komt niet alleen puur door het stijgen van de gemiddelde temperatuur. In het winterhalfjaar lijkt de wind steeds vaker een west-component te kiezen die winterkou (als deze überhaupt nog voorradig is) buiten de deur houdt. In de zomers zien we deze westenwinden juist steeds minder vaak en is er door hogedrukgebieden in de buurt van ons land vaker sprake van aflandige winden die het droger en heter maken. Of deze trend oorzaak is van de huidige klimaatverandering en doorzet in de toekomt, zullen komende decennia uitwijzen.
Het verschil tussen de koudste en warmste maanden neemt dus af, net als de afwijking tegenover de norm. Maar omdat de norm met het opwarmende klimaat mee omhoog beweegt, zijn de absolute uitschieters natuurlijk wel steeds extremer.