Winter 1963: echt alles viel goed om de kou te laten aanhouden
Hoe bijzonder de winter van 1963 was, hebben we in de eerste drie delen van de serie, zoals die de afgelopen dagen op Weer.nl zijn verschenen, inmiddels wel gezien. Ook in de tijd dat de winter optrad, hadden meteorologen wel door dat het een absoluut buitenbeentje was. Meteen werd nagedacht over de vraag hoe dit allemaal had kunnen gebeuren. Daarover gaat het vierde deel uit onze serie over de winter van 1963.De cijfers, zoals de winter van 1963 die kon overleggen, logen er niet om. Laten we eens naar De Bit kijken. Gemiddeld over de drie wintermaanden kwam de temperatuur er uit op -3,0 graden uit, verdeeld over een minimumtemperatuur van gemiddeld -6,5 graden en een maximumtemperatuur van gemiddeld +0,3 graden. De laagst gemeten temperatuur in De Bilt bedroeg daarbij -18,2 graden op de dag van de Elfstedentocht, de 18e januari.
Er waren in De Bilt maar liefst 81 vorstdagen, 42 ijsdagen (dagen waarop de temperatuur het gehele etmaal onder nul blijft), 54 dagen met matige vorst (-5 graden of lager) en 24 dagen met strenge vorst (-10 graden of lager). Op 3 dagen kwam de temperatuur beneden -15 graden. Er waren 5 vorstperiodes, 4 koudegolven en het Hellmann getal liep op tot 337,2.
Eelde was nog extremer
In Eelde in het noorden van Drenthe waren de getallen nog indrukwekkender. Daar kwam de winter van 1963 op een gemiddelde temperatuur van -4,3 graden uit, verdeeld over een gemiddelde minimumtemperatuur van -7,8 graden en een gemiddelde maximumtemperatuur van -1,2 graden. Hier bedroeg de laagst gemeten temperatuur -19,2 graden op 25 februari, waren er 82 vorstdagen, 64 dagen met matige vorst, 33 dagen met strenge vorst en 6 dagen met zeer strenge vorst. Het Hellmann getal in Eelde kwam uiteindelijk op 462,6 punten uit. Hier was dat trouwens wel meer dan in de winter van 1947, die in Eelde 445,8 punten in de boeken wist te brengen
Kijk je op wereldschaal, dan valt op dat de winter van 1963 in heel Europa te koud was. Nederland lag aan de rand van het gebied met de grootste afwijkingen ten opzichte van normaal. Duitsland, delen van de Alpen, de zuidelijke helft van Zweden en geheel Oost-Europa hoorden er ook bij. Verder naar het noorden, westen en zuiden waren de afwijkingen minder groot. Ook het noordpoolgebied ten noorden van Europa en Rusland was veel kouder dan normaal, ten noorden van Groenland, Canada en Alaska was het in het poolgebied juist warmer dan normaal.
Siberië had een extreem warme winter
In Noord-Amerika was een tweedeling te zien. Daar waar Alaska en het westen van Canada een warmere winter dan normaal beleefden, was het in het oosten van Canada en de VS kouder dan gebruikelijk. Groenland beleefde een warme winter en datzelfde gold voor een brede en zeer langgerekte strook die zich van de Sahara via het Midden-Oosten over geheel Siberië uitstrekte. De winter was met name daar soms meer dan 5 graden warmer dan normaal. Alleen het noordelijke strookje van Siberië tegen het poolgebied aan was kouder dan normaal.
Blijkbaar zaten er op zo’n manier bochten in de straalstroom dat die in het westen en Canada van zuid naar noord blies, in het oosten van de VS van noord naar zuid om op de Oceaan dan weer naar het noorden, richting Groenland en het poolgebied af te buigen. In Europa kwam hij vanuit het noorden weer terug, om vanaf de Sahara als subtropische straalstroom via het Midden-Oosten Siberië in te schieten en daar met flinke kracht in een rechte baan naar het oosten door te gaan. Die zuidelijke straalstroom blies warme lucht vanuit de Sahara naar het oostnoordoosten.
De samenhang van alles is duidelijk
De samenhang is duidelijk zichtbaar. Zoals we in de drie voorgaande verhalen al zagen, was een blokkade bij Groenland dominant tijdens de wintermaanden van 1962 en 1963. Koude lucht in Europa kon helemaal tot in het uiterste zuiden doordringen. De straalstroom daar trok zich lange tijd tot over het noorden van Afrika terug, bijna tot aan de plaats waar zich normaalgesproken de subtropische straalstroom bevindt. De temperatuurtegenstellingen in het zuiden tussen het Koude Europa en de Warme Sahara waren zo groot dat die straalstroom erg sterk kon worden. Hij schoot van daar via het Midden-Oosten Siberië in. De hoge temperaturen in die gebieden zijn daarmee te verklaren. Europa kreeg aan de noordkant van die straalstroom met de zeer koude lucht te maken die in ‘ons’ deel van het poolgebied aanwezig was en elke keer weer in nieuwe pulsen naar het zuid(west)en werd gestuurd. Tussendoor waren er zeker ook aanvallen op de kou, door lagedrukgebieden op de Oceaan, maar doordat de straalstroom te ver naar het zuiden lag, hadden die nauwelijks rugdekking en liepen eigenlijk allemaal dood op de kou in Europa. Net zoals in de winter van 1979 eigenlijk. Daarbij hielp ook dat grote delen van het continent met een sneeuwdek bedekt raakten.
Verder werd het oppervlaktewater (ook de Noordzee) in de loop van de winter dusdanig koud dat ook daar vandaan, met de zwakke stromingen die er vaak waren, geen verzachting meer verwacht hoefde te worden. Dooiaanvallen hadden meer kans gemaakt als ze met een sterkere wind vanaf de Oceaan gepaard waren gegaan. Dat zat er niet in. Aan de grond werd het weleens even zachter, maar de bovenluchten bleven vaak koud. Het was een dooi zonder ruggengraat.
Zwakke poolwervel?
In deel 1 van deze serie zagen we al hoe vanaf begin december een hogedrukgebied boven de Noordpool ervoor zorgde dat de daar aanwezige koude lucht stukje bij beetje naar het zuiden werd geduwd, voornamelijk Europa in. De aanwezigheid van het hogedrukgebied boven de Noordpool in december moet haast wel hebben samengehangen met een zwakke poolwervel op dat moment, of in de periode er vlak voor (bijvoorbeeld november). Gegevens daarover hebben we niet kunnen vinden, maar de samenhang tussen deze twee fenomenen ligt erg voor de hand.
Wat wel bekend is, is dat zich tijdens de winter van 1963 ook echte SSW, een plotselinge opwarming van de stratosfeer boven de Noordpool heeft voorgedaan, leidend tot een poolwervelsplit. Hiernaar is onderzoek gedaan en de deskundigen die dit onderzoek hebben gedaan, menen in hun onderzoek te kunnen aantonen dat deze SSW de winter nog met een maand heeft verlengd.
Alles werkte samen
Kijken we naar andere teleconnecties, invloeden elders op de aarde die het weer op het noordelijke halfrond op dat moment stuurden, dan zien we in het gebied rond de evenaar tussen Zuid-Amerika en Indonesië een La Niña, de koude variant van El Niño. Verder was de configuratie van het zeewater op de Grote Oceaan ten westen van de VS zo dat de PDO-index negatief was en zagen we dat de QBO, een straalstroom in de stratosfeer boven de evenaar in zijn oostelijke fase zat. De QBO-index was dan ook sterk negatief. De AMO-index, de index die wat vertelt over de watertemperaturen in het noordelijke deel van de Atlantische Oceaan, was juist weer positief.
Daarbij lijkt het zo te zijn geweest dat de Madden-Julian Oscillation, een ingewikkeld patroon dat ertoe leidt dat de buivorming in de Inter Tropische Convergentie Zone (ITCZ – de onweersbuien die rond de evenaar steeds ontstaan) door actieve en minder actieve fasen heen gaat. De actieve fase verplaatst zich daarbij langzaam door de tropen naar het oosten, van grofweg het oosten van Afrika richting Indonesië en dan de westelijke helft van de Grote Oceaan op.
Golventrein
Net voorafgaand aan de kou-uitbraak in Europa moet de meest intense buienactiviteit zich van Indonesië richting het westelijke deel van de Grote Oceaan hebben verplaatst. Er vooruit was de oostenwind op de Grote Oceaan ongewoon sterk. Hierbij is mogelijk een zogenoemde ‘golventrein’ ontstaan met afwisselend stijgende en dalende lucht in de atmosfeer die zich vervolgens richting Europa heeft verplaatst. Dit gebeurt vaker, maar toen wellicht in extreme mate.
Het resulteerde hier in een drukverdeling waarin de NAO-index, die in december al licht negatief was, in januari in sneltreinvaart verder daalde en op ongeveer -3 uitkwam. De NAO-index is een maat voor het drukverschil tussen IJsland en de Azoren. Is de index sterk negatief, dan is de luchtdruk bij de Azoren laag en bij IJsland hoog. Een oostelijke of noordoostelijke wind maakt bij ons dan een grote kans. Maar dat kon toen ook bijna niet anders met het bij IJsland vrijwel voortdurend aanwezige hogedrukgebied. De AO-index, die iets vertelt over de drukverdeling in het poolgebied, was ook vooral in januari 1963 sterk negatief, wat erop wijst dat er in het poolgebied toen veel hogedrukimpulsen waren, die de kou daar wegduwden. Verder viel de winter van 1963 ongeveer een jaar voor het zonnevlekkenminimum in de cyclus die toen op gang was.
Zou het nu nog kunnen?
Morgen, in het vijfde en laatste deel van onze serie over de winter van 1963, gaan we kijken of een herhaling van toen ook nu nog mogelijk zou zijn.
Lees hier deel 1 uit de serie, over de aanloop en de start van de winter van 1963, lees hier deel 2 uit de serie over januari 1963 en de barre Elfstedentocht, lees hier deel 3 over februari en de duizenden auto's die zich op het IJsselmeer waagden en lees hier deel 5, waarin we de vraag beantwoorden of zoiets ook nu nog zou kunnen.