Wordt de westcirculatie in Nederland steeds krachtiger of niet?
Vorige week schreven we over waar het huidige Nederlandse klimaat mee te vergelijken is. Onze winters gaan steeds meer lijken op die van West-Frankrijk zo'n 30 jaar geleden, terwijl we in de zomer juist meer richting het oude landklimaat van steden als Moskou schuiven. Maar vallen de verschillen tussen de seizoenen te verklaren door andere stromingspatronen en dan met name een sterkere of juist zwakkere westcirculatie?Om dat te weten te komen wordt gekeken naar de gemiddelde luchtdruk en oostwaartse windcomponent (wind van west naar oost) voor Europa. De referentieperiode is het langjarig gemiddelde van 1961 t/m 1990, die wordt vergeleken met het huidige langjarig gemiddelde (1991 t/m 2020).
Winter: Overduidelijk een sterkere westcirculatie
In de meteorologische winter – december, januari en februari – is het signaal wat betreft een veranderd stromingspatroon in de afgelopen 30 jaar het meest duidelijk. Het klassieke Azorenhoog met uitloper richting Europa is nog sterker en omvangrijker geworden (links, oranje kleuren), terwijl de lagedrukgebieden rond Groenland, IJsland en Scandinavië juist steeds intenser worden (links, blauwe kleuren). Het gevolg van die nog meer uitgesproken luchtdrukverdeling dan 30 jaar geleden – met hogedrukgebieden in het zuiden lagedrukgebieden in het noorden – is een sterkere westcirculatie.
Dit vertaalt zich dan ook in een sterke toename van de gemiddelde windsnelheid uit het westen ten opzichte van 30 jaar geleden (rechts, groene kleuren). Ook de gemiddelde windsnelheid uit het zuiden is iets toegenomen door het uitbreiden van het hogedrukgebied naar het noorden. Dat echt winterweer in ons land tegenwoordig een stuk zeldzamer is dan vroeger heeft dus niet alleen te maken met het snel opwarmen van de brongebieden, maar ook met het feit dat de wind minder uit het noorden of oosten waait.
Lente: Westcirculatie noordelijker
In de meteorologische lente – de maanden maart, april en mei – is de luchtdruk in het huidige klimaat (1991 t/m 2020) vooral boven onze omgeving hoger dan 30 jaar geleden. Daarmee is het altijd al droogste seizoen van het jaar nóg geblokeerder geworden dan het al was met meer hogedrukgebieden in onze omgeving. In het uiterste noordoosten van Europa is de gemiddelde luchtdruk wel gedaald. De (zwakke) westcirculatie verschuift daarmee verder richting het noorden.
Bij ons is de gemiddelde snelheid van de westenwind in de lente iets afgenomen ten opzichte van 30 jaar geleden (rechts, roze kleuren). Datzelfde geldt voor grote delen van West-Europa, waaronder Frankrijk en Zuid-Engeland. Opvallend is dat in de afgelopen 30 jaar Scandinavië in de winter sneller is opgewarmd dan onze omgeving, maar de opwarming in de lente er juist minder snel is gegaan dan bij ons. Dat heeft te maken met de toename in noordwestenwinden tijdens de lente daar, die relatief koude lucht aanvoert.
Zomer: Veel zuidelijkere straalstroom?
In de meteorologische zomer – juni, juli en augustus – was de gemiddelde luchtdruk over de periode 1991 - 2020 op een deel van de Atlantische Oceaan lager dan de 30 jaar ervoor. Maar waar in de winter de lagedrukgebieden vooral actiever zijn rond IJsland en Groenland, is dat in de zomer een heel stuk zuidelijker. Sterker nog, rond Groenland en IJsland zijn juist vaker hogedrukgebieden te vinden. Dat zorgt boven Europa in toenemende mate voor perioden met een erg zuidelijke straalstroom.
Uit een internationale studie bleek afgelopen zomer dat de snelle toename van het aantal hittegolven in West-Europa deels kan worden verklaart door de aanwezigheid van een tweede straalstroom boven Europa. Normaal ligt de straalstroom ’s zomers iets ten noorden van ons waardoor storingen met regen en afkoeling van tijd tot tijd kunnen doordringen. Maar in een situatie met een tweede, erg zuidelijke straalstroom boven Europa - die zich normaal in de subtropen bevindt - wordt deze naar het noorden geduwd en krijgen we te maken met stabieler weer en warmer weer. Dat is ook terug te zien aan de duidelijke toename van de gemiddelde windsnelheid uit het zuiden, waarmee hitte uit Zuid-Europa ons sneller kan bereiken.
Herfst: Westcirculatie aan banden gelegd?
Ook in de meteorologische herfst – de maanden september, oktober en november – is de westcirculatie alles behalve in kracht toegenomen. De oorzaak daarvan is dat in 30 jaar tijd de luchtdruk boven Scandinavië en Noordwest-Rusland duidelijk hoger is geworden, terwijl de gemiddelde luchtdruk boven Zuidwest-Europa juist wat is gedaald.
Hoewel in de herfst vaak de overgang plaatsvindt van een meer geblokkeerd patroon in de zomer naar een westcirculatie in de winter, gebeurt dat nu dus minder snel. Sterker nog, de gemiddelde snelheid van de westenwind neemt in de herfst ongeveer net zo snel af als dat deze in de winter toeneemt. Ondanks dat lucht uit het oosten vaak relatief droog is met veel ruimte voor de zon en lage neerslagkansen, is de herfst in 30 jaar tijd niet veel droger geworden. Vooral in de kustgebieden is het zelfs natter geworden door het warmere zeewater (meer energie voor de buien) en meer neerslag in de vorm van zware buien die zich langzaam verplaatsen in plaats van regenzones die snel overtrekken.
Conclusie: Alleen in de winter een sterkere westcirculatie
Al met al is de westcirculatie de afgelopen 30 jaar alleen gedurende de winter in kracht toegenomen. En dat heeft zo z’n gevolgen voor de kansen op winterweer, die sowieso al snel afnemen door de opwarming van de brongebieden. Het is dan ook niet vreemd dat onze winters tegenwoordig lijken op die van West-Frankrijk zo’n 30 jaar geleden, veelal natter en zachter.
Maar in alle andere seizoenen is een tegenovergestelde trend te zien. De westcirculatie verzwakt in z’n geheel of verplaatst zich naar andere gebieden, waardoor het weer bij ons vaker geblokkeerd is. Dat betekent een grotere kans op langdurig zonnig, droog en warm weer, maar – indien een blokkade verkeerd komt te liggen – ook zeer natte perioden, denk aan juli 2021. Door de afname van de gemiddelde windsnelheid uit het westen kan een bepaald weerbeeld langer aanhouden, omdat weersveranderingen bijna altijd vanuit die richting ons weten te bereiken.